50% anders?

50% anders?

27 februari 2020 1 Door Bonnie

Ik heb mezelf nooit als ‘anders’ gezien. Maar nu ik dit zo schrijf en het er zo zwart op wit staat, ga ik er ineens anders over denken. Hoe grappig. Nou ja, laat ik het dan zo zeggen: als kind zag ik niet dat ik anders was dan andere kindjes bij ons in de straat en bij mij in de klas. Ik begreep hun vragen nooit, als: Ben jij zo geboren? Komt dat door de zon? Wat bedoelden ze daar toch mee?

Soms wreven ze met hun handjes over de huid van de mijne en soms zelfs over mijn wangen met de vraag: Gaat dat er af? Wát moest er dan af??? Grappig hè, dat ik mezelf als kind alleen maar zag als kind en niet als diegene met een iets andere huidskleur, zwart haar en donkere ogen. Ik zelf zag daarentegen andere kinderen gewoon zoals ze waren. Ik had geen vragen over ze en al helemaal geen oordeel. Scheel, rood haar, wit haar, beugel, sproeten, stotterend, mollig, slungelig, mank….wat maakte mij dat allemaal nou uit!

Dan kwam de onvermijdelijke vraag: Wat eten jullie eigenlijk? Gewoon, van alles, antwoordde ik naar waarheid. Mijn moeder zegt dat jullie rijst eten. -Ja, maar heus niet altijd hoor!- Lekker. Wij soms ook wel eens toe, met boter en suiker. Brrr, dacht ik dan, wat een gekke combinatie en hoezo ‘toe’? Wat was ’toe’? Lusten jullie ook wel zuurkool of spinazie? Ja, natuurlijk! Duh! Ik zei er alleen niet specifiek bij dat papa door zijn portie zuurkool een lepeltje sambal roerde en mama spinazie met knoflook in de wok bereidde. Want, dat was toch normaal? Op mijn wedervraag “Maar hoezo, wat eten júllie dan?” kreeg ik een kort direct antwoord: Prakkie natuurlijk! Daarmee was de kous af en gingen we door met spelen. Als ik dan thuis vroeg: “Mam wat is prakkie, gaan wij dat ook een keer eten?” antwoordde zij: Doe niet zo gek! En zo bleef prakkie lange tijd een onbekende maaltijd voor mij.

Pas later realiseerde ik mij dat mijn ‘anders zijn’ en de soms kortzichtige gedachte erover (voornamelijk door onwetendheid denk ik), mede bepaald werd door de tijdsgeest. Begin jaren zestig waren families met een donkere huidskleur in onze woonplaats op twee handen te tellen en leek uitdrukking “Alle chinezen lijken op elkaar” voor hen te gelden. Ofwel: Chinees, Ambonees, Indisch, Moluks, Surinaams.. “Ajoh, maakt ‘t uit, één pot nat”.

Over het feit dat ‘Indisch zijn’ en ‘eten’ onlosmakelijk met elkaar verbonden lijken te zijn, heb ik zo hier en daar eerder over geschreven. Ik beschouw het als een ‘cultuur-dingetje’, waar ik inmiddels wel aan ben gewend. Maar heus, ik ben er ook op afgeknapt! In mijn staptijd als vrijgezel is het meer dan eens voorgekomen, dat ik aan de bar werd benaderd en er bij wijze van versierpoging een openingszin op me af werd gevuurd in de trant van: Ik kan heel heet eten! Of: Ik lust ook bami! Of: Jij kan zeker wel heel lekker koken hè? Bám! Dan viel ik zo ongeveer van mijn kruk van verbazing en ook al had die gozer nog zulke mooie blauwe ogen, ik had dan al gegeten en gedronken. Toch jammer dat ik in mijn vrijgezellentijd nooit het lef heb gehad om op een leuke jongen af te stappen, op zijn schouders te tikken en hem aan te spreken met: “Hallo, ik vind andijvie erg lekker.” Whoehaha…… gemiste kans 😉

Ook heb ik mezelf in eerdere blogs al meermaals bestempeld als Pinda, overigens nooit bedoeld als scheldwoord of om anderen er mee te kwetsen. Meer bedoeld als bijvoorbeeld Kroepoekje, de koosnaam die Jos Brink in zijn TV programma Wedden dat? in de jaren tachtig gaf aan zijn assistente Sandra Reemer. Zij vertelde dat zij het indertijd niet erg te hebben gevonden dat Jos haar zo noemde, maar er wel moeite mee had als vreemden haar zo aanspraken.

Ik begrijp dat ergens wel. Naast dat ik mezelf als pinda bestempel, vind ik het helemaal niet erg als anderen mij ook zo noemen. Eerlijk gezegd, moet ik wel toegeven dat het er aan ligt wíe het zegt en hóe het gezegd wordt. Als een wildvreemde mij ineens zou aanspreken met “Hé Pinda!” dan zou ik dat, geloof ik, niet echt heel prettig vinden. Dat is dan toch ánders.

En toen lag er ineens in de herfst van vorig jaar een glossy met een Indisch tintje in het schap van de tijdschriften, met als titel PINDA*. Ik heb het blad gekregen en met een glimlach gelezen. Mijn ouders zouden er beslist herkenning, misschien ook bevestiging, in gevonden hebben. Jammer dat zij er helaas niet meer zijn om er over te praten en jammer dat zij geen antwoorden meer kunnen geven op vragen die ik ze nog zou willen stellen.

Het tijdschrift omschrijft zichzelf als een ‘gids’ van Indisch Nederland, bestemd voor iedereen die nieuwsgierig is naar het Indische verhaal. Het zou een eenmalige uitgave zijn, maar na een onderzoek is gebleken dat 92% van de lezers een vervolg wel zien zitten. Ik schaar me onder één van hen, omdat wat ik lees zoveel herkenning geeft. De verhalen lijken op een bepaalde manier te verklaren waar sommige van mijn gevoelens, gewoontes en manier van kijken-doen-en laten vandaan komt.

Afijn, het blad krijgt dus een vervolg ergens rond april van dit jaar. Echter, het woord pinda werd gebruikt als scheldwoord in de jaren vijftig, toen de eerste Indische nieuwkomers naar Nederland kwamen en werd pas later als koosnaam beschouwd. Om die reden en als tegemoetkoming voor degenen die moeite hebben met de naam, krijgt het blad een alternatieve naam: PINDAH, de uitspraak is hetzelfde als de oorspronkelijke naam. Het mooie eraan is dat pindah ‘verhuizen’ betekent, wat dan weer symbool staat voor de migratie en verbinding Nederland-Indonesië.

Ik ben benieuwd, ik kijk er in ieder geval naar uit. Want ook al ben ik in Haarlem geboren en ik mijzelf een échte Hollandse noem én voel… ik voel toch ook dat mijn oorsprong, mijn roots ergens anders liggen.
Misschien ben ik dan toch een tikje anders? Laten we zeggen… 50%? 😉

Wie van de drie ?
😉