Krijt en schaatsen

Krijt en schaatsen

30 april 2020 1 Door Bonnie

Corona lijkt oude tijden te doen her(be)leven. Zowel binnen met nostalgische programma’s uit de beginjaren van de TV die te zien zijn, als buiten: waar komen al die spelende kinderen op straat vandaan? Natuurlijk zijn die normaliter op school, maar dan nog heb ik nooit geweten dat er zoveel kindertjes hier in de buurt wonen. Het buitenspelen lijkt wel opnieuw uitgevonden.

Wat mij opviel in, of beter gezegd op het straatbeeld, zijn getekende banen waar op gehinkeld wordt. Bij ons om de hoek zie ik verschillende varianten en herken die ene, die ik als kind met mijn vriendinnetjes vroeger ook zo tekende, met vakken: 1, 2, 3, 4-5, 6, 7-8, 9, 10. Alleen het vak boven de 10 ontbreekt in deze milleniumversie, want ik herinner me dat wij er daar juist nog eentje extra tekenden met daarin de tekst Dood. Daar zat nou net de moeilijkheidsgraad. Als je hinkelsteentje dáár namelijk op terecht kwam, was je ‘af’ en moest je doodleuk (aha…heette het vak daarom zo?) weer van voor af aan beginnen.

Dan ineens hebben de hinkelbanen plaats gemaakt voor tekeningen. Serieuze kunstwerken, gemaakt met sjablonen die met dik stoepkrijt ingekleurd iets weg hebben van glas-in-lood. Niet van die iele lijntjes op straat uit mijn kindertijd. Wij hadden alleen van die dunne pijpjes schoolbordkrijt die wit tekenden, maar waar een gele buitenlaag omheen zat zodat je handen ‘schoon’ bleven. De straat waarin wij woonden had donkerrodde straatklinkers en met het witte krijt tekenden we slingerende weggetjes naar elkaars huizen. Dagen bleef het zichtbaar, zolang het maar niet regende. Ook kon het toen nog omdat er slechts drie auto’s in onze straat waren en meer verkeer er zelden doorheen reed.

Soms wilde ik een extra kleurtje voor mijn tekeningen op de stoep. Nu hadden mijn ouders achter in onze grote tuin een strook als moestuintje, daar stonden aan de rand altijd wel wat van die terracotta plantenpotjes opgestapeld. Stiekem pakte ik dan de kleinste (dat viel niet op -dacht ik), die ik vervolgens ‘per ongeluk’ liet vallen. De scherven leenden zich prima om mee te kleuren. Soms kleurde ik een stoeptegel zo dik in, dat er een laagje poeder ontstond. Dat poeder schraapte ik bijeen en bewaarde dat in een leeg lucifersdoosje. Als ik dacht dat mama het niet zag, deed ik weleens een beetje van het poeder met een wattenbolletje op mijn neus en wangen. Net als oma altijd deed met het donsje uit haar interessante poederdoosje, alleen werd zij mat-roze en ik indiaan-oranje….
Het grappige is, dat ik ruim vijfenvijftig jaar later een cosmeticamerk gebruik dat alleen maar uit minerale poeders bestaat, of simpelweg: vermalen steen. Jee…ik was mijn tijd vér vooruit 😉

Als ik met mijn Rollz, onderweg naar huis wandelend, op de stoep de felgekleurde delen gepasseerd ben, zie ik een mevrouw op me af komen. Even vraag ik me vertwijfeld af of zij zo meteen links de heg in duikt; van de stoep af de straat op kukelt; of gewoon bovenop mijn Rollz belandt. Het gaat gelukkig goed, al scheert ze rakelings langs me heen op wielen die ook opnieuw lijken uitgevonden. Rolschaatsen bedoel ik. Ineens lijkt het alsof ik die dingen overal zie en dan niet eens aan kindervoetjes. Neen, het zijn volwassenen in complete skate-uitrusting. Ik zeg niks. Ik denk alleen maar aan mijn eigen skate-avontuur. Ook als “volwassene” 😉

Ik was ergens in de veertig en besloot om mijn oude gammele fiets te vervangen voor een nieuwe. Bij de fietsenwinkel moest ik even wachten, dus liep ik alvast wat rond te neuzen. Precies op mijn ooghoogte stonden op de plank aan de wand een rijtje skates: inliners en ook -ah hoe nostalgisch- rollerskates. Jeetje, als ik nog denk aan die suffe plastic dingen die ik als kind had. Die moest je onder je schoenen binden en je kwam er geen meter op vooruit. Later kreeg ik van die loodzware ijzeren exemplaren, met zo’n sleuteltje erbij. Je zette dan je schoen tussen de opstaande randjes aan de zijkanten en met het sleuteltje draaide je je voet klem. Asfaltwegen waren er nog niet zo veel, dus je trilde je nieren zo ongeveer van z’n plek op de hobbelige straatstenen en stoeptegels. Bovendien trilden je schaatsen ook steeds los. Kortom: gedoe!

Oh en dan deze…zwarte veterlaarsjes, zoals bij kunstschaatsen bovenop een soort frame, maar dan met vier wieltjes en één extra op de punt bij de teen. Waarschijnlijk bedoeld om af te remmen. Ik hoor nog de vraag van de fietsenverkoper: Kan ik u ergens mee helpen? En ik hoor nog mijn antwoord: Ja! Ik wil graag deze rolschaatsen. En ik hoor nog Don’s verbaasde reactie bij thuiskomst: Huh? Wat mis ik? Je zou toch een fiets….

Verder werkte het helaas niet zoals bij het ijsschaatsen. Dat had ik namelijk wel vroeg onder de knie en was zelfs heel behendig op mijn mini kunstschaatsjes. Ieder winter als het had gevroren, haalde ik ze uit het vet, trok ik ze aan en reed er zó op weg. Appeltje – eitje. Ik dacht dat het met rolschaatsen ook wel zo zou zijn. Niet dus. Ik verloor constant mijn evenwicht, maaide als een bezetene met mijn armen als molenwieken. Ik kon niet remmen, dus stevende op bomen, lantaarnpalen, soms gillend op man-met-hond af, of liet me gewoon in een heg neervallen. Pffff….vermoeiend (ook voor anderen)

Tot Don en ik op een avond naar de bioscoop in Rotterdam gingen. We stonden in de rij en op het Schouwburgplein was een jongen in zijn eentje aan het kunstrijden op de schaats. Wauw! Ge-wel-dig! We keken gefascineerd toe hoe behendig hij pirouettes draaide, achteruit slalomde en in een arabesque op één schaats balanceerde. Zag ik dat nou goed, had hij nou dezelfde schaatsen als ik? Waar ik ineens het lef vandaan haalde, weet ik niet eens meer, maar met een “Wacht even, ik ben zo terug”, liep ik op de jongen af. “Zooo, jij bent goed! Dat wil ik ook!” In eerste instantie moest hij hard lachen, maar zei toen spontaan Oké, is goed. Ik wil het je wel leren, kom zaterdagmiddag maar. Hij krabbelde zijn adres op een papiertje.

Zaterdag meldde ik me bij Ki-jé, voorzien van knie- en polsbeschermers. Hij begon onmiddellijk te lachen. Hahaha…dat gaan we dus zéker niet doen hè! Of wíl je soms vallen? Zijn theorie is namelijk dat je dat met al die bescherming júist over jezelf afroept. Weg met die dingen! Hier met die schaatsen! Ik wil dat je ze eerst helemaal uit elkaar haalt. Pardon? Zijn strategie bleek: eerst helemaal vertrouwd raken met je materiaal. Weten hoe het in elkaar steekt. Voelen waar het eventuele probleem zit. Weten hoe die op te lossen, door bijvoorbeeld de wieltjes anders af te stellen. Weten waar alle kogellagers zitten en hoe ze schoon te houden. En inderdaad, dat werkte echt zo. Ik kon op een bepaald moment daadwerkelijk voelen dat ik aan de buitenste wieltjes wat meer vering nodig had en hoe mijn schaats het ‘lekkerst’ zat. Het extra wiel, inderdaad de rem, op de kop van de neus bleef er af. Onzin, daar struikel je alleen maar over. Ik ga je leren hoe je wél goed kunt remmen, zonder dat ding. Kom, nu gaan we naar buiten.

Het was een vrij rustige wijk, daar was ik blij om. Mis! Dat had ik gedroomd. We stapten de auto in en voor ik er erg in had, stonden we midden op het Schouwburgplein. Wat?! Hier?! Echt niet! Op een drukke zaterdagmiddag… al die mensen… Sodemieterop! Dat ga ik echt niet doen, ik ben net bambi op het ijs man!
Vertrouw op mij, vertrouw op jezelf! Kom op! Sta recht! Kijk vooruit, nee niet naar beneden… hierrrrrrr met die ogen, omhoog!
Ik stond. Ik reed. Ik bleef in balans. Ik viel niet. Ik wankelde niet. Ik voelde grip op mijn wielen. Ik voelde me weer even het onbezorgde kind op de ijzeren wieltjes….

We schaatsten iedere zaterdagmiddag, steeds weer op een andere drukbezochte plek ergens in Rotterdam. Ik leerde pirouettes draaien, reed op één been een arabesque, zwierde van links naar rechts, voor- en achteruit. Het was leuk, ik had er lol in, tot….. Tot dat ene moment…

Ik stond gewoon stil, geconcentreerd te kijken naar een nieuw figuur dat Ki-jé me uitlegde. Het gebeurde razendsnel, ineens gleden -onverklaarbaar- mijn voeten naar voren en kwam ik met een plof op mijn billen terecht met beide benen gestrekt voor me. Gewoon vanuit stilstand. Ik had me nog wel willen tegenhouden door met gestrekte armen mijn handen op de grond te plaatsen. Wat doe jij nou? Ja, stom he…ik viel gewoon om. Iets bezeerd, ergens pijn? Mwah…een beetje, ‘t gaat wel, zei ik. Maar eigenlijk ging het niet. Mijn arm deed steeds meer pijn. Genoeg voor vandaag, ik ging naar huis. Moeizaam, want het sturen in de auto lukte amper.

Thuis vertelde ik het Don, die meteen opsprong. Pak je verzekeringspapieren, mee jij. Mee? Wat nou mee? Ik hoef alleen maar even een koud kompres op mijn pijnlijke elleboog. Don was niet te vermurwen. Instappen, we rijden eventjes langs de SEH. Nee joh, doe niet zo raar, dat hoeft helemaal niet!

Een uur later haalde een verpleegkundige Don uit de wachtkamer. U hoort toch bij ‘die mevrouw’? Wilt u dan even meekomen? Misschien luistert ze naar ú. Ze heeft haar arm gebroken, maar weigert het te geloven. Al mopperend kwam Don de behandelkamer binnen, waar op dat moment ‘bewijsstuk A’ werd opgehangen in de vorm van een röntgenfoto.

Verpleegkundige: Kijk mevrouw, hoe duidelijk wilt u het nog hebben. Dit streepje hier, is een breuk in uw elleboog. We gaan u nu gipsen.
Stilte.
Ik: Oww…mag ik dan roze gips?
Verpleegkundige: Neen. U krijgt gewoon wit!
Don: Pffff….nooit saai met jou.
Zucht…

Ach ja, sweet memory lane…
Intussen ben ik bijna thuis en loop naar de ingang van ons appartementencomplex. Pal voor de deur hebben kindertjes zich uitgeleefd met dik stoepkrijt in allerlei kleuren. Er staat iets met LOVE en talloze hartjes er bij. Ik kan er letterlijk niet omheen, dus rijd ik er maar dwars overheen met mijn Rollz. Als ik naar de lift loop, zie ik dat ik achter me een fraai spoor trek in pasteltinten. Oeps, ik wandel nog maar even een extra rondje in het atrium beneden, voordat ik de lift instap. Leuk hoor dat krijt, maar ik hoef het niet per se op mijn laminaat 😉

en nog steeds vierwielaandrijving 😉