Trots!

Trots!

25 juni 2020 0 Door Bonnie

Deze week ben ik begonnen met het plaatsen van een foto op Facebook, waarop ik een witte anjer draag. Het is namelijk de week van de witte anjer. De week die voorafgaat aan de officiële Veteranendag zelf: jaarlijks op de laatste zaterdag van juni.

In 2005 werd het dragen van de witte anjer in Nederland geïntroduceerd bij wijze van uiting van waardering voor Nederlandse veteranen. Bij de oudere generatie is de witte anjer nog wel bekend, omdat wijlen prins Bernhard de gewoonte had die te dragen. De laatste zaterdag van juni is gekozen als veteranendag, omdat die het dichtst ligt bij de verjaardag van prins Bernhard op 29 juni.

Ik draag de witte anjer deze week in eerste plaats voor mijn vader. Mijn vader die gestreden heeft en daarna in stilte geleden. Man van weinig woorden en al helemaal op het (voor mij als zijn dochter) grijze gebied van oorlog. Waar ik op school, in het nieuws en door verhalen die verteld werden wél altijd iets oppikte over de oorlog in Nederland, hoorde ik vrijwel niets over de oorlog die mijn ouders hebben meegemaakt in Indië.

Neen, daar werd bij ons thuis zelden tot niet over gepraat. Slechts een enkele keer, dan werd er op gedempte toon gesproken en het verhaal werd afgekapt als het te weerzinwekkend werd. Ik kon alleen maar gissen naar de doodgezwegen gruwelpraktijken. Sudah al! Gebeurd is gebeurd. Niet meer over praten.

Wat wel constant werd benadrukt, was de honger die ze geleden hadden. Zo kon mijn vader absoluut geen etensrestjes weggooien. Het werd bewaard in een kommetje en dat moest later dan alsnog opgegeten worden. Jullie weten niet wat honger lijden is! Nee, dacht ik dan wel eens beschaamd, dat weet ik inderdaad niet. Ik kon me alleen proberen in te denken hoe dat voor hem moest zijn geweest.

Na jaren van in stilte dragen, aanpassen en het dagelijkse leven, was daar ineens het bericht dat oorlogsgetroffenen uit het voormalige Nederlands-Indië een aanvraag konden indienen voor een financiële vergoeding. Deze eenmalige uitbetaling was bedoeld als tegemoetkoming van de Nederlandse regering aan de Indische gemeenschap voor de “kille en bureaucratische” wijze waarop repatrianten zijn ontvangen na de Tweede Wereldoorlog -zo werd gesteld.
Dat was in 2003.

Daar komen ze nu mee! Pleister op de wond! Laat maar.
Ja maar pap, je hebt er récht op! Wat dat betreft ben ik altijd een beetje uit de toon gevallen, qua bescheiden Indo met mijn grote mond…. Dus niet. Alles behalve.

Uiteindelijk kwamen er toch mensen praten met mijn vader, om te luisteren naar zijn verhaal. Het gesprek werd met hem alleen gevoerd, er mocht beslist niemand anders uit het gezin bij aanwezig zijn. Wij hielden ons hart vast voor mijn vaders trots. Als hij nou maar écht ging vertellen….
Of hij oorlogstrauma’s had overgehouden. Nee? Nergens last van? Ook niet lichamelijk? Dan viel het in zijn geval wel mee, werd direct al geconstateerd.

Al vrij snel na het gesprek werd in een zakelijke brief medegedeeld, dat mijn vader niet in aanmerking kwam voor een vergoeding. Hij kon eventueel wel in hoger beroep. Het verdriet, de ontkenning, de pijn, de herbeleving door het opgerakelde. Slapeloze nachten had het opgeleverd. Plus frustratie. Mijn vader werd geadviseerd om toch in hoger beroep te gaan, alles op te schrijven en te onderbouwen. Wat had er zich in oorlogstijd afgespeeld en vooral ook: wat deed het daarna met hem, welke invloed had het op zijn verdere (gezins)leven?

Op een avond belde hij mij. Nou goed dan, ik heb toch maar wat opgeschreven. Wil jij dat dan voor mij uittikken? Mijn handschrift kunnen ze misschien niet goed lezen.
En zo zat ik een paar dagen later met een brok in mijn keel zijn aantekeningen over te tikken op mijn PC. Voor het eerst in mijn leven, las ik brokstukken van mijn vaders leven. De nooit vertelde dingen, weggemoffeld. De honger, de gruwel, de vernedering, de erbarmelijke omstandigheden, het onmenselijke.

Maar bovenal: Zijn Trots. Hij had het immers beleefd en overleefd. Na zijn repatriëring kon hij toch “gewoon” een nieuw leven in een nieuw land beginnen? Die eeuwige trots: niet klagen, maar dragen -vooral in stilte.
De vraag Hoe vertel ik het mijn kinderen? is nooit aan de orde geweest, want: je vertelt hen niets!

Naar aanleiding van het verslag van mijn vader en de omschreven trauma’s die hij zelf niet als zodanig zag -maar wij als gezin wel, werd mijn vader opgeroepen voor een hoorzitting.
Trots: netjes gekleed, schoenen gepoetst, rechtop –Jawel, ik kan wel zonder stok. Nee pap, dat kun je niet. Adoeghhh, hoe toch hij?

Een lange tafel met aan de ene kant mijn zusje, mijn vader en ik. Aan de andere kant vijf mensen, die hem en ons het hemd van het lijf vroegen. Over hun brillenglazen heen werden wij kritisch geobserveerd om uiteindelijk een beeld te kunnen vormen en een oordeel te vellen. Ja, gaven zij tijdens de hoorzitting toe, het is toch wel verschrikkelijk wat u allemaal heeft moeten meemaken.

Of het invloed had op zijn gezinsleven, werd gevraagd.
Ik geloof van niet, zei mijn vader. En hoe pijnlijk is het dan als je als dochter dingen moet gaan vertellen vanuit een ander perspectief en absoluut niet was zoals hij het zag. Dingen, gewoontes, reacties, gezondheidsproblemen, die allemaal weldegelijk te herleiden en te verklaren waren naar en door zijn verleden. Dat kreeg die arme man ook nog eens op zijn bordje gesmeten. Ik voelde me bijna een verrader, maar wist hem er van te overtuigen waarom en hoe nodig het was om de waarheid te vertellen. Hij moest gezien en gehoord worden -en wij ook.

Daags na de zitting kwam het beslissende oordeel per brief.
Keihard.
Afgewezen.
Boosheid en verdriet.
Hebben we daarvoor alles opgerakeld?
Wat moesten we daar op zeggen?
Oh ja: Sudah, al. Laat maar.
Herpakken en doorgaan met het alledaagse.

Erkenning….

In datzelfde jaar ontving mijn vader wél een Veteranen Draaginsigne. Een zichtbaar teken van waardering vanuit de samenleving voor hetgeen een veteraan als militair heeft verricht of heeft moeten ondergaan, zo stond in de bijsluiter. De timing was alleen een beetje ongelukkig….
Wat moet ik nou met zo’n speld?!

Een paar jaar achtereen legde mijn vader als veteraan, samen met een andere oud-militair, een bloemenkrans bij het monument op 4 mei, dodenherdenking. Ik was daar steevast bij aanwezig en op het moment dat hij salueerde tijdens het Wilhelmus, flitste altijd even door mijn hoofd: “Godweet wat er nu door hem heen gaat…”

In 2004 lukte de kranslegging door mijn vader niet meer, hij sukkelde met zijn gezondheid. Toen heeft hij mij zijn Veteranen Draaginsigne gegeven. Hier draag jij maar!
Ja maar pap, dat kan toch niet. Ik ben toch zeker geen veteraan. Ja maar jij bent de oudste. Zucht. Ok, dan bewaar ik hem wel voor je, zei ik terwijl ik het doosje aanpakte.

Het werd 2005. Zoals ik aan het begin al schreef: het dragen van de witte anjer in de week voor en op veteranendag zelf werd dat jaar in juni een feit. Jammer, mijn vader heeft dat net niet mee mogen maken. Hij overleed dat jaar in maart. Op de dag van zijn crematie droeg ik eenmalig, met toestemming, zijn Veteranen Draaginsigne op de linker revers van mijn burgertenue -conform de richtlijnen.

Old Soldiers never die
they just fade away

En nu? Nu draag ik de anjer met trots deze week, iedere dag. In de eerste plaats voor mijn vader, in de tweede plaats voor mijn neefje (aan wie ik mijn “veteranenblog” vorig jaar wijdde).
In de derde plaats draag ik hem met een warm hart voor alle andere veteranen met hun eigen verhaal. In het bijzonder voor de verhalen die je tussen de regels door kunt lezen, pas als je er echt aandacht aan besteedt….

Gerelateerde blog:
Van Baret tot Veteraan